De blauwe reiger

Een tijd geleden zat ik aan de oever van een plas hier in de buurt, toen er plots op zo’n vijftien meter afstand een blauwe reiger (Ardea cinerea) neerstreek. De vogel leek zich totaal niks van mij aan te trekken en sloeg driftig aan het poetsen. Hij of zij wrong zich daarbij in allerlei bochten, wat mooie plaatjes opleverde. Bijzonder om dit van zo dichtbij mee te maken. Normaliter vliegen blauwe reigers meteen op als je te dicht nadert en zo vlak naast je landen doen ze ook niet zo gauw. Wat later werd het me duidelijk waarom deze reiger mij opzocht. Op die plaats zitten regelmatig mensen te vissen en dan valt er wel eens iets van de kar. Helaas voor de reiger was dat nu niet het geval.

Zesenzestig soorten

De blauwe reiger is in Nederland en België de meest voorkomende soort van de familie van de reigers (Ardeidae). Wereldwijd kent deze familie zesenzestig soorten, waarvan er acht in ons land voorkomen en broeden. Na de blauwe reiger is de grote zilverreiger (Ardea alba) de meest voorkomende. Een soort die in mijn oude Petersons vogelgids uit 1976 (zie hiernaast) nog als dwaalgast te boek staat en nu zo’n vijfhonderdvijftig broedparen kent in ons land. En in de winter worden er vele duizenden individuen geteld die hier komen overwinteren of op doortrek zijn naar het zuiden. Er is ook een kleine variant, de kleine zilverreiger (Egretta garzetta). In tegenstelling tot de Nederlandse naam maakt de wetenschappelijke naam duidelijk dat deze tot een ander geslacht behoort dan zijn grote evenknie. Deze kleine zilverreiger is een stuk zeldzamer dan de grote. Na het eerste broedgeval in de Oostvaardersplassen in 1979 kan ook deze soort inmiddels tot de inheemse broedvogels gerekend worden. Het aantal broedparen zit nu zo rond de honderd en de soort wordt met name in Zeeland gezien.

Nog meer reigers

De overige familieleden van de blauwe reiger die in Nederland broeden zijn de purperreiger (Ardea purpurea), roerdomp (Botaurus stellaris), de kwak (Nycticorax nycticorax), de woudaap (Ixobrychus minutus) en de koereiger (Bubulcus ibis). Die laatste drie soorten worden weliswaar als broedvogel aangemerkt, doch het aantal broedgevallen van de kwak en woudaap is momenteel hooguit vijftig en van de koereiger een stuk of vijf. Er is daarnaast nog een reigersoort die af en toe Nederland aandoet, namelijk de ralreiger (Ardeola ralloides), zie de foto hiernaast. Een zeer zeldzame soort die met pieken en dalen in ons land te zien is. En om het rijtje reigers compleet te maken duikt er heel soms een hele zeldzame groene reiger (Butorides virescens) in ons land op. Deze Noord-Amerikaanse soort zat in 2006 en 2007 kort in de omgeving van Amsterdam en dook begin juli 2009 op in Zaandam. Sindsdien is er geen groene reiger meer in ons land gezien.

Zelfoverschatting

De blauwe reiger is een echte liefhebber van vlees en vis. Allerlei soorten vissen, maar ook amfibieën, kleine zoogdieren zoals ratten, muizen en mollen, jonge eendenpullen, niks is veilig voor de reiger. Soms is er sprake van enige zelfoverschatting en is de prooi een beetje te groot. Zeker als de reiger hem ook nog daadwerkelijk met zijn dolksnavel gespietst heeft. Op de foto hiernaast een blauwe reiger die ik midden in een weiland zag staan met een behoorlijk grote vis. Uiteindelijk heeft hij het dier losgekregen en in het weiland laten liggen.

Schrik van menige vijver

Reigers eten ook graag kikkers en padden. Op het filmpje hieronder zie je hem in de ochtendmist bezig bij onze vijver en heeft hij een flinke kikker te pakken. Niet iedereen is blij met een reiger bij de vijver. Want hij vist ook zo de kleinere goud- en koikarpers eruit. Je kan het de vogel ook niet kwalijk nemen als het voedsel hem zo makkelijk voorgeschoteld wordt. (Wij vinden het niet erg dat er af en toe een reiger langskomt bij onze vijver hoor.)

Heksensnot

Als een reiger een vrouwtjeskikker of -pad verorberd heeft gebeurt er trouwens iets bijzonders. Deze vrouwtjes hebben speciale klieren waarin de geleiachtige substantie wordt aangemaakt waarmee de eitjes omgeven zijn. Je kent het vast wel van kikkerdril. Deze substantie kan de reiger niet verteren. Daarnaast is deze stof erg hydrofiel, waardoor het in de maag van de reiger opzwelt. De vogel zal de gelatine-achtige brij vervolgens uitbraken. Zie de foto hiernaast. Vroeger dacht men dat deze substantie afkomstig was van vallende sterren en ze noemden het daarom sterrenschot. En anderen dachten dat een heks dit had achtergelaten, vandaar de andere benaming heksensnot. Het heeft dus niks met sterren noch heksen te maken. Overigens zijn het niet alleen reigers die dit goedje uitbraken. Ook andere predatoren die amfibieën eten produceren sterrenschot, zoals ooievaars en buizerds. En ook zoogdieren als vossen en marterachtigen.

Overwinteren

Ik herinner me nog van vroeger dat er in de winter veel minder blauwe reigers waren dan nu. Mijn Petersons bevestigt dat ook, slechts een klein aantal reigers overwinterde hier. Het overgrote deel trok in het najaar zuidwaarts om in het voorjaar weer terug te keren. Tegenwoordig is dat wel anders, je ziet de blauwe reiger het hele jaar rond. Uiteraard speelt ook hier de klimaatverandering een rol. De winters zijn zo zacht dat sloten en kreken nauwelijks nog dichtvriezen. De reiger kan dus voedsel genoeg vinden. En als het zo koud wordt dat er niks meer te eten is trekken ze alsnog zuidwaarts. Een verschijnsel dat we ook zien bij ooievaars, kieviten et cetera.

Koloniebroeders

Blauwe reigers zijn echte koloniebroeders en maken hun nesten hoog in bomen. Het aantal nesten in zo’n kolonie kan wel meer dan tweehonderd zijn! En die kolonies liggen echt niet allemaal in een natuurgebied of zo. Nee, ook midden in Amsterdam kun je reigerkolonies vinden. In Artis zit een van de grootste kolonies van ons land met meer dan honderdtwintig nesten. Niet zo verwonderlijk, want net als de reiger die naast mij kwam zitten hebben ook deze vogels het gemunt op vis. Geen vis voor hen uiteraard, maar als voedsel voor onder meer de pinguïns en jan-van-genten in de dierentuin. Hun verblijf in Artis is overigens niet zonder gevaar, want af en toe pakt een leeuw er ook wel eens een. Ook elders in de hoofdstad, zoals in het Amsterdamse Bos en het Sloterpark, zijn rond de honderd nesten te vinden. Bij het Sterrebos in Groningen, vlak naast het Julianaplein, werden in 2023 honderdtien nesten geteld. De reigers hergebruiken de oude nesten, zodat sommigen na verloop van jaren een flink formaat kennen. Het mannetje voert materiaal aan en het vrouwtje maakt er een mooi nest van.

Poederdons

Overigens is het wel oppassen als je onder een reigerkolonie loopt. Een paraplu, tegen de grote hoeveelheid poep die door de jongen over de nestrand gedrapeerd wordt, is soms wel handig ;-). De jonge vogels in het nest ontzien elkaar daarbij trouwens ook niet, ze zien er meestal ook erg verfomfaaid en smoezelig uit. De blauwe reigers zelf maken zich niet zo druk dat ze een beetje vuil worden. Ze zorgen erg goed voor hun uiterlijk en hebben hun eigen cosmetica bij zich. Op hun borst hebben ze namelijk speciale veertjes, zogenaamde poederdonsveren. In tegenstelling tot andere veren vallen deze niet uit, maar blijven doorgroeien. Ze worden echter niet groter, want de toppen van deze veren zijn erg broos en kunnen makkelijk verpulveren. De reiger wrijft met zijn kop langs deze veren om het poederdons te verzamelen en brengt het vervolgens op de veren aan. Het droge poeder neemt het vuil op, maar het schoonheidsritueel is daarmee nog niet klaar. Want met zijn tenen kamt de reiger daarna de veren schoon. De binnenkant van de middelste teen heeft namelijk een vertanding zoals een kam. Zo houdt de reiger het verenpakket in optimale conditie.

Vier tot zes eieren

De blauwe reigers zoeken vanaf januari hun nestplaatsen weer op, vooral de overwinterende exemplaren zitten eind januari al op eieren. Ze leggen vier tot zes eieren die ze samen in 23 tot 28 dagen uitbroeden. Na het uitkomen van de eieren worden de jongen een maand lang gevoerd. Een goede drie weken later kunnen ze vliegen en beginnen ze hun eigen voedsel te zoeken. Ze blijven dan nog wel in de buurt van het nest hangen en laten zich soms ook nog wat al te graag door de ouders voeren. Zo’n negen weken nadat ze uit het ei gekropen zijn vliegen ze definitief uit en verlaten ze het territorium van hun ouders. Op zoek naar hun eigen stekje.

Naschrift
Verfomfaaid, een mooi en tevens lastig woord. Vaak verkeerd geschreven als verfromfaaid, verfomfraaid of verfromfraaid. Niet zo vreemd, want vanuit de betekenis van het woord als slordig is een link met de woorden frommelen en fraai gauw gelegd. Maar er zit dus slechts één r in het woord. Waar komt dit ietwat vreemde woord dan vandaan? Het woord werd al in 1679 in ons land gebruikt als verfonfoyt in de betekenis van verkwisten, verspillen. Het vindt zijn oorsprong in het Nederduitse verfumfeien, dat de gebroeders Jacob Ludwig en Wilhelm Karl Grimm (inderdaad, die van de sprookjes) in 1778 de betekenis gaven van ‘zijn tijd verdoen met muziek en dans’. Dit verfumfeien zou dan weer afkomstig zijn van fidelfumfei, ofwel dansen op de muziek van de Bierfiedler (een cafémuzikant). Fiedler (vergelijk met het Engelse fiddler) herkennen we ook als synoniem voor een violist, in de zin van iemand die losse melodietjes op een viool (fiedel) speelt. En dat woord fiedel is weer een onomatopee voor het geluid dat een viool maakt en afkomstig van het middeleeuws Latijnse vidula.

Bronnen en meer informatie:

Geef een reactie